De djembe is een West-Afrikaanse bekervormige trommel die met de hand bespeeld wordt, gemaakt is uit een stuk hout en bespannen met een geiten of antilope vel. Door een systeem van ijzeren ringen en touw kan de djembe aangespannen worden. De Sèsè of Kessing, metalen bladen met ringen die meetrillen met de slagen op de djembe, worden aan de bovenkant van de djembe bevestigd. Oorspronkelijk komt deze trommel van het Malinke volk op de grens van Mali en Guinee en wordt al zeker honderd jaar bespeeld.
Soorten djembe's.
Vroeger waren er veel verschillende djembe's. Sommige maakten verschil tussen de djem-ba (ba = groot) grote djembe en de djem- den (den = kind) kinder djembe. Soms werden verschillende maten djembe's samengebonden, zoals de djofoba, een grote djembe met twee kleintjes ernaast en de djem-bala, vijf djembe's van verschillende toonhoogten . Tegenwoordig zijn de djembe's wat hoger dan vroeger omdat men nu zittend ipv staand speelt. Afmeting: 60-62 cm hoog met een speelvlak van 28-38 cm.
Soorten bespanning.
Het oude bespanningssysteem bestond uit leren repen en houten wiggen. Om de djembe te spannen moest er vuur gemaakt worden. Zo kon het vel goed drogen en op de juiste spanning komen. Dit was in Europa erg lastig en de eerste djembe groepen behielpen zich met straalkachels! Niet veel later onstond het huidige bespanningssysteem met ringen en touw. Zo kon de djembe ook zonder vuur aangespannnen worden. Wel zo handig.
De bas.
Wordt gespeeld met de vlakke hand op het midden van de djembe met gesloten vingers, duimen wijzen iets naar buiten als een soort V vorm. Begin met de hand ongeveer 15 cm boven het speelvlak en sla vervolgens op het midden van de djembe. De hand moet niet op de djembe blijven 'plakken' maar veert direct weer omhoog naar zijn uitgangspositie. Deze slag heeft een warme diepe klank.
De toon.
Wordt geslagen met de palm van de hand op de rand van de djembe met de vingers op het vel (drie vingerkootjes). De vingers tegen elkaar en licht aangespannen, de duimen omhoog (naar achteren) om niet de rand te raken (pijnlijk). Door de vingers minder ver op het vel te laten komen (twee vingerkootjes) klink de toon hoger. Deze slag klinkt lager en minder fel dan de slap. De toon wordt meestal als het moeilijkst ervaren omdat deze, snel gespeeld, vaak op de slap gaat lijken. Alleen door veel te oefenen kun je je techniek verbeteren.
De slap.
Wordt geslagen met de palm van de hand op de rand van de djembe de vingers licht gespreid en ontspannen, de duim voldoende omhoog (naar achteren) Handpalm wat gebogen houden als een kommetje. Laat de palm van je hand als eerste op de djembe komen, de vingers volgen daarna als een soort zweepslag. De vingertoppen raken het vel harder dan de hand zelf.
Ook is er nog de gedemte slap, gespeeld door tegelijk met de slap de andere hand op het vel te laten rusten. Deze toon klink 'droger' en minder fel dan de normale slap.
De ritmes.
Meestal wordt er uitgegaan van meerdere djembe partijen.
De doundoun's (doundoun sangban kenkeni) met hun drie partijen vormen samen de basis van het ritme. De djembe begeleiding kan in verschillende ritmes het zelfde zijn. Slechts aan de melodie van de doundoun's kun je horen om welk ritme het gaat. De solist bepaalt met een áppel' het begin en het eind van het ritme.
Het échauffement.
Een 'échauffement' (opwarming) wordt gespeeld door de solist. Dit geeft vaak een naderend einde of een break aan. Door in het échauffement' te versnellen geeft de solist aan het tempo van de groep te laag te vinden en dat men mee moet gaan in zijn versnelde tempo. Bij het spelen gaat het letterlijk en figuurlijk om 'samenspel'. Wanneer er ook maar één partij niet klopt, dan klopt niets meer. De ritmes zijn zo samengesteld dat alle partijen in elkaar grijpen en samen een melodie vormen, elke partij is daarin even belangrijk.
De Doundouns.
Afrikaanse bastrommels gemaakt van een uitgeholde boomstam aan weerskanten bespannen met een koeienhuid.
Doundoun:
50 tot 80 cm in doorsnede soms tot een meter hoog. Geeft een lage basklank en zorgt voor diepte.
Sangban:
Ongeveer 65 cm lang en 30-35 cm in doorsnede. Geeft een hogere klank dan de doundounba en is het hart van het ritme.
Kenkeni:
Ongeveer 20-25 cm in doorsnede.
Geeft een korte hoge toon en wordt gebruikt om het tempo aan te houden d.m.v het spelen van een eenvoudig patroon. Deze kan op de tel of naast de tel 'off-beat' gespeeld worden zoals in de meeste dununba ritmes.
Er zijn twee manieren van spelen.
De doundoun's liggen dwars op een standaard met een bel bovenop en worden door drie mensen gespeeld. Hierbij wordt met een hand de bel en met de andere hand de doundoun gespeeld. De drie doundouns worden rechtop gezet en door een persoon gespeeld met twee stokken zonder bel.